Fijn stof – en NO2 – metingen in Brabant
Fijn stof – en NO2 – metingen in Brabant
Europa en het NSL
Het Europees Parlement heeft op 21 mei 2008 (en ook al eerder) een Richtlijn aangenomen, die de bevolking van de EU moet beschermen tegen luchtverontreiniging. In 2009 heeft die Richtlijn in Nederland kracht van wet gekregen. De regering is nu bezig om die wet in te voeren, zij het met enig door Europa toegestaan uitstel.
Voor die tijd deed de regering ook al het een en ander, maar toen had het niet de verplichtende en omvattende werking die het na 2008 kreeg.
Om iedere Nederlander te beschermen tegen te veel vuiligheid in de lucht, stelt Europa een aantal zaken verplicht:
- Concentratiegrenzen
- Eisen aan stookinrichtingen, auto’s, lucht- en zeevaart en diervoeders en mest
- Een methode om dit alles om te rekenen naar wat de burger binnenkrijgt
- Een communicatiesysteem tussen instanties onderling en tussen overheid en burger
De laatste twee punten krijgen in Nederland vorm via het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). Daarin werken Rijk en gemeenten samen. Beide leveren gegevens aan voor ingewikkelde rekenmodellen, waar uiteindelijk per gemeente een uitspraak uitkomt welke concentraties er van enkele kenmerkende stoffen in de lucht zitten, wat de bijbehorende jaar-, dag en soms uurgemiddeldes zijn, en hoe zich die in de toekomst zullen ontwikkelen.
De Europese richtlijnen komen niet altijd even goed uit. Ze bemoeilijken bijvoorbeeld soms de aanleg van nieuwe wegen, industrieterreinen enz. Er zijn dus grote economische belangen mee gemoeid. Dat voedt het wantrouwen. De rekenmodellen liggen dan ook onder vuur, ook vanuit de SP in de Tweede Kamer. Daarover zal ik het hier echter nu niet hebben.
Hoe werkt het systeem?
Heel kort uitgelegd werkt het systeem ongeveer met een drietraps - systeem:
- In de eerste trap wordt, gedeeltelijk door meting en gedeeltelijk door berekening, een algemene
achtergrond vastgesteld
Die algemene achtergrond wordt geleverd namens het Rijk door kennisinstituten als het
RIVM, Wageningen, instellingen met autotechneuten enz.
- In de tweede trap worden hier lokale en regionale invloeden bij opgeteld. De lokale effecten worden
door de gemeenten aangeleverd in de vorm van adres- en verkeersgegevens etc. Een belangrijk stuk
van het eerder genoemde wantrouwen richt zich op de betrouwbaarheid van de door de gemeenten
aangeleverde gegevens. Een ander stuk wantrouwen vloeit voort uit de toepassing van de
uitzonderingsbepalingen in de wetgeving.
- De computer roert daar met de staafmixer in en daar komen voor elke gemeente in Nederland
uiteindelijk concentraties uit. Die worden gepubliceerd op de NSL-website en in de Monitorings-
rapportage. Onlangs is de rapportage over 2011 verschenen. Dit model gebaseerd is op een grid met
hokjes van 1 * 1 km.
- Wil men in de omgeving van een veehouderij of een voorgenomen weg gedetailleerdere
berekeningen, dan vraagt dat om de derde trap. Als een gemeente een nieuwe weg wil aanleggen
etc, moet die gemeente uitleggen wat dat betekent voor het NSL. Boze tongen beweren, dat er bij die berekeningen een grote creativiteit aan de dag wordt gelegd.
NO2 en PM10
Het gros van de berekeningen heeft betrekking op twee stoffen, nl NO2 en fijn stof met een deeltjes-diameter onder de 10 μm (PM10). Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat dit in Nederland de twee cruciale stoffen zijn. Als die goed zijn, is de aanname, is de rest ook goed.
Voor NO2 geldt een maximaal jaargemiddelde van 40 μgr/m3. T/m 2014 heeft Nederland uitstel en mag het maximum op 60 μgr/m3 vastgesteld worden.
Voor PM10 geldt een jaargemiddelde van eveneens 40 μgr/m3 . Daarnaast mag maximaal 35 + 6 dagen per jaar een daggemiddelde van 50 μgr/m3 overschreden worden (6 vanwege het ongevaarlijke zeezout).
NO2 is vooral het resultaat van verbrandingsprocessen (auto’s, verwarming, bliksem etc). Deze stof hangt dus sterk samen met verkeersintensiteiten.
Fijn stof (PM10) kent een groot aantal oorzaken: Saharazand of stuivende aspergevelden, zeezout, de veehouderij, de industrie, en in relatief geringe mate het verkeer. Fijn stof is in Brabant in praktijk gekoppeld aan stadscentra en aan de omgeving van veehouderijen. De invloed van het verkeer op PM10 is relatief zwak.
De meetposten (“palen”)
Om de achtergrond te kunnen bepalen, vertrouwt het RIVM onder andere op een aantal meetposten. Die zijn verenigd in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). Daarin worden op een heleboel palen een heleboel stoffen gemeten, maar in praktijk vooral bovengenoemde twee. Zie desgewenst .www.rivm.lml.nl/data/meetnet
Anders dan veel mensen denken, dienen de meetposten van het RIVM dus niet als handhavingspunten. Ze helpen mee om de achtergrond te bepalen. Men kan moeilijk iets anders verwachten, want er staan er in Brabant maar 13 (en die meten nog niet eens allemaal alle stoffen).
Die 13 palen kan men indelen in drie categorieën.
De plattelandspalen (cat. I) staan ver van de grote autowegen en steden. Het gaat om Vredepeel, Budel Toom, Biest, Huijbergen en De Rips (2*). Zij meten de algemene achtergrond plus soms een stukje bioindustrie.
Drie palen staan in de stad, maar ver weg van een drukke verkeersroute (Eindhoven Genovevalaan, Breda Bastenakenlaan en Veldhoven Europalaan (cat. II).
Vier palen staan langs een hele drukke weg (“zwaar verkeersbelast”): Eindhoven NBrabantlaan, Breda Tilburgseweg, Moerdijk Julianastraat en Fijnaart Zwingelspaansedijk (cat. III).
Anders ook dan veel mensen denken kan alleen het gemiddelde de norm overschrijden. De meetpost kan op een bepaalde dag dus best 70 μgr/m3 aanwijzen zonder dat de wet overtreden wordt.
De oudste meetposten functioneren al vanaf 1993. Daarna zijn er steeds meer bijgekomen. De jaargemiddeldes van alle posten zijn met enige moeite bij het RIVM te achterhalen. Ik heb die voor een aantal jaren in een nette tabel gezet om te kijken wat daar uit kwam. Blijven de metingen onder de jaarnorm? Zit er een dalende trend in, zoals de Monitoringsrapportage 2011 beweert?
De volledige resultaten staan in bijgevoegde tabel . Van die tabel heb ik na enige extra middeling grafiekjes gemaakt (eentje per categorie voor NO2 en idem voor PM10). Zie hierna.
Bedacht moet worden dat het om een grillig verschijnsel gaat. Als het in een maand flink regent, is er weinig fijn stof, en als de aspergevelden door de lucht waaien veel. Bovendien gaat de meting zelf ook al met ca 5% onzekerheid gepaard. Uiteindelijk moet men bij alle metingen verdisconteren dat ze met gemak ook wel 20% meer of 20% minder hadden kunnen uitvallen. Verwacht geen grote nauwkeurigheden.
Verder: de cijfers gelden alleen de 13 locaties waar een meetpost staat! Daarbuiten computert de staafmixer.
De conclusies:
1) Ter plekke van de palen voldoen de concentraties PM10 en NO2 aan de nu geldende norm.
2) In cat. I en II dalen de NO2 – concentraties langzaam (grofweg met 0,5 μgr/m3 per jaar)
3) In cat. III blijft de NO2 – concentratie door de jaren heen constant.
4) In de Eindhovense NBrabantlaan zal dat problemen gaan opleveren als in 2015 de norm
omlaag gaat tot 40 μgr/m3 .
5) Tot grofweg 2008 daalden de PM10-concentraties in alle categorieën. Daarna (ironisch
genoeg vanaf het moment dat de Europese regels van kracht werden) is er van een daling niets meer te zien. In 2011 vielen de metingen hoger uit dan in 2010, maar onduidelijk is of dat een trend is.
Naast regels voor de jaargemiddeldes bestaan er voor PM10 ook regels voor de daggemiddeldes. Die mochten tot juni 2011 hooguit 75 μgr/m3 zijn en daarna 50 μgr/m3. Er bestaat sinds 2005 ook een tabel met per meetpunt het aantal dagen in een jaar, dat deze norm overschreden wordt. Dat aantal mag hooguit 41 zijn. Die tabel bevestigt het globale beeld, dat in de conclusies geschetst is. Het aantal overschrijdingsdagen blijft in 2011 binnen de norm, maar voor de Eindhovense stations en voor Fijnaart maar krapjes.
Heel fijn stof (PM 2,5)
Van de deeltjes met een diameter onder de 10μm (PM10) vormen de deeltjes onder de 2,5μm (PM2,5) een deelgroep. Vaak wordt beweerd dat deze fijnere deeltjes gevaarlijker zijn dan de grovere deeltjes. In dit verhaal doe ik daarover geen uitspraak. Dit verhaal gaat over metingen.
Voor PM2,5 geldt vanaf 1 jan 2015 een norm voor het jaargemiddelde van 25 μgr/m3 . Tot dan is dit een streefwaarde.
Metingen en berekeningen met PM 2,5 hebben nog een enigszins experimenteel karakter.
In Brabant staat in de Vredepeel het enige LML-meetstation van Brabant. Dat blijft onder de 20 μgr/m3.
Een eerste modelleringsplaatje (Jaarverslag Luchtkwaliteit 2010) parkeert Noord-Nederland onder de 15 μgr/m3 en Zuid-Nederland tussen de 15 en de 17,5 μgr/m3, waarbij de steden, grotere wegen en mogelijk ook de veehouderijen zich daartegen aftekenen op een niveau van ca 17,5 - 20 μgr/m3 . De correlatie met het verkeer is bij PM2,5 veel duidelijker zichtbaar dan de correlatie met PM10.
Gemeentelijke meetnetten
Sommige grote Brabantse gemeenten hebben een eigen meetnet met publiek toegankelijke resultaten. In elk geval Eindhoven, Tilburg en Den Bosch wel en Breda niet.
Eindhoven meet op 36 plaatsen NO2 en op de hoek Mauritsstraat-WdeZwijgerlaan PM10 en PM2,5 . De begeleiding zit bij Tauw. Dat heeft tot nu toe NO2 - cijfers opgeleverd over 2011 en meestal 2010. Wat betreft NO2 zit het hoogste de Kennedyln met 50 resp. 53 μgr/m3 in 2010 resp 2011. De Botenlaan (deel van de Ring) zit op resp 40 en 38 μgr/m3 .
De fijn stof – metingen zijn moeilijk toegankelijk. Van 8 febr. t/m 10 maart 2012 was de gemiddelde PM10 – waarde 28,5 en daarbinnen de gemiddelde PM2,5 waarde 13,4 μgr/m3 .
De Kennedylaan, de Botenlaan en de Mauritsstraat zijn in de grafieken verwerkt.
Tilburg meet vanaf 2006 op een groot aantal locaties NO2 – concentraties. De hoogste waarden vindt men op de Ringbaan West 292, welke waarden redelijk constant rond de 45 μgr/m3 zitten. Lage waardes vindt men bijv. in De Reeshof park (rond de 23 μgr/m3 ).
Tilburg meet in twee woonwijken PM10 en komt gemiddeld in beide op 24 a 25 μgr/m3 .
De Tilburgse metingen worden begeleid door Blauw.
Van Den Bosch heb ik de gegevens nog niet verwerkt.
Daar waar de meetnetten van Eindhoven en Tilburg een meting doen op dezelfde plaats, waar ook het RIVM-meetnet een meting doet, komen de uitkomsten binnen ca 1 μgr/m3 overeen.
De gemeentelijke meetnetten bevestigen de conclusies van het RIVM-meetnet (LML).
- Ten opzichte van de toekomstige norm is NO2 een probleem, niet t.o.v. de huidige.
- NO2 is vanwege de norm een acuter probleem dan fijn stof
- PM10 – concentraties hangen niet sterk van het verkeer af, NO2 wel
- In Tilburg is in de NO2 – cijfers sinds 2006 geen duidelijk dalende trend te zien.
- Zie ook:
- Natuur & milieu in Brabant