Stikstofdossier Brabant
De komende weken onderzoeken we als SP-Statenfractie de achtergronden bij de huidige problematiek rond stikstof. We proberen inzicht te krijgen in het verloop van de gebeurtenissen, wie er aan de knoppen draaiden en wie we verantwoordelijk moeten houden voor de ontstane situatie. Daartoe hebben we een informatieverzoek gedaan en inzage gevraagd in alle correspondentie binnen de provincie, tussen de provincies en tussen de provincies en het Rijk, vanaf 2014
(begin van de PAS).
We starten met 3 vragen die de leidraad vormen van onze (onder)zoektocht:
- Hoe kon het gebeuren dat de twijfel - die er vanaf het
begin af aan was - over de juridische houdbaarheid, stelselmatig is
genegeerd? Wie zijn daarvoor verantwoordelijk? Welke signalen zijn
genegeerd en door wie? - Hoe kon het gebeuren dat zowel de innovaties als de
natuurherstel-maatregelen die onderdeel uitmaakten van de PAS, niet of
onvoldoende zijn opgepakt? Wie zijn daarvoor verantwoordelijk? - Hoe stelden de provincies zich op bij de implementatie,
uitvoering en evaluatie van de PAS en bij het vrijwel onbelemmerd verlenen
van zoveel mogelijk vergunningen? En in het bijzonder: Welke rol speelde
de provincie Noord-Brabant hierbij?
De Problematische Aanpak Stikstof (PAS) kwam niet uit de lucht vallen. De te hoge depositie van stikstof op onze natuur is in werkelijkheid al decennia lang bekend. Zo ook worden er al decennia afspraken gemaakt om deze depositie terug te dringen. Daarom beginnen we met een synopsis van de relevante gebeurtenissen vanaf 1945.
———————————————————————————————————————
1945-1985: Groei
van de landbouw
Na het herstel van de landbouw direct na de oorlog, wist minister Sicco Mansholt (PvdA) de productie flink op te voeren met een aantal protectionistische maatregelen, zoals gegarandeerde minimum prijzen, importheffingen en exportsubsidies. Daarmee zette hij in op productiviteit en schaalvergroting.
Mansholt werd in 1958 een van de commissarissen van de Europese Commissie en was daar de geestelijk vader van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat zich kenmerkt door forse subsidiëring van de landbouw om zo bestaanszekerheid te realiseren voor boeren. Het betekende een toename van de productie, verdergaande specialisatie, intensivering en opschaling.
Met deze groei, groeide echter ook de emissies van stikstof en fosfaat (en andere stoffen zoals koper en zink), hetgeen leidde tot een toename van bodem-, water- en luchtverontreiniging, risico’s voor de gezondheid van mens en dier en tot verlies van milieukwaliteit en biodiversiteit.
Gaandeweg groeide dan ook het besef dat er grenzen zijn aan de groei van de landbouw, en vooral aan de emissies van verontreinigende stoffen uit de landbouw naar de wijdere omgeving. Zo verscheen in maart 1972 het rapport “Grenzen aan de groei” van de Club van Rome. Hierin o.a. de passage:
“Elk land, elke overheid kan besluiten – ten behoeve van economische groei – de investeringen die nodig zijn voor het reduceren van luchtvervuiling [zoals dus stikstof-emissie] uit te stellen, maar dat kan alleen door de verder aantasting van het milieu, [de natuur en biodiversiteit], welke vervolgens alleen tegen nog veel hogere kosten hersteld kan worden.”
Toch vormde juist economische groei de leest waarop het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid was geschoeid. En daarmee is de voedingsbodem gelegd voor een systeem dat is gebaseerd op winstmaximalisatie in de hele agrarische keten. Nog steeds is maximale productie daar het hoogste goed. Meer dieren betekent immers vraag naar meer voer en meer melk- en vleesverwerking. Maar ook meer investeringen, meer winsten en meer subsidies.
Deze puur economische oriëntatie speelt ons nu nog parten en heeft feitelijk de hele agrarische sector in zijn greep. De waarschuwing van de Club van Rome is daarmee tot aan de dag van vandaag, dus al 45 jaar, volledig in de wind geslagen. Pas na zijn pensionering doorzag Mansholt dat en kreeg spijt van zijn inzet op schaalvergroting en overproductie. Maar elke poging tot aanpassing kan inmiddels, door de in decennia opgebouwde afhankelijkheid van Europese subsidies, reken op een enorme weerstand.
———————————————————————————————————————
1985 - 2005: Einde
aan de (ongelimiteerde) groei
De prijsgaranties en de landbouwsubsidies veroorzaakten forse overschotten van melk en graan, welke de EU alleen met exportsubsidies op de wereldmarkt kon afzetten. Maar het subsidiëren van zowel de productie als de export, leidde tot hoge kosten en nog meer (over)productie. Een onhoudbare situatie. Daarom werd in 1984 door de EU besloten tot de invoering van het melkquotum. Daarmee werd per land de productie van melk en daarmee indirect het aantal koeien gemaximaliseerd.
Ondertussen groeide het besef dat de nadelige milieueffecten eveneens om maatregelen vroegen. Gerrit Braks (CDA) was in november 1984 de eerste landbouwminister die - tot verrassing van het Landbouwschap - ingreep met de “Interimwet Intensieve veehouderij” en daarmee stuurde op aantal dieren. De wet verbood varkens- en pluimveehouders om meer dieren te houden dan opgegeven bij de meitelling 1984.
De interimwet liep vooruit op het Nederlandse mest- en ammoniakbeleid, dat sindsdien is verankerd in met name de Meststoffenwet (1986), Wet Bodembescherming (1987) (en later in 2002 de Wet Ammoniak en Veehouderij).
Omdat de verontreiniging vooral aan dierlijke mest werden toegeschreven, richtdeze zich op de productie en verwerking van mest (en met name het daarinaanwezige stikstof en fosfaten).
Daarmee werd de basis gelegd om niet expliciet te sturen op het aantal dieren, maar op het beperken van de productie en de schadelijke werking van dierlijke mest. Het mest- en ammoniakbeleid bestaat vooral uit op mest gerichte maatregelen zoals productiebeperkingen voor mest (mestquota, fosfaat- en dierrechten), uitrijnormen voor mest, heffingen op het produceren van meer mest dan op eigen grond verwerkt kan worden, stimulering mestverwerking, emissiearme mestopslag en -toediening en de verantwoording van mestafzet.
———————————————————————————————————————
“Zorgen
voor morgen” (RIVM 1988):
Dit rapport schetste een onthutsend beeld. Het hanteert een te bereiken kritische waarde van 1400 mol/ha/ja van verzurende stoffen in 2010, maar schetst dat die waarde slechts gebaseerd is op het voorkomen van ernstige schade in de meeste gebieden. Als het echter gaat om het realiseren van een zo natuurlijk mogelijke soortensamenstelling, zouden de waarden nog veel verder naar beneden moeten worden bijgesteld (400 mol/ha/j op naaldbos en heide en 1000 mol/ha/j op loofbos).
Om 1400 mol/ha/ja te halen moet de ammoniak-emissie met zeker 80% dalen van 258.000 ton (in 1985) naar 50.000 ton/jaar (in 2010), mits dan tevens de omliggende landen hun ammoniak emissie met 60% hebben weten te reduceren. (Maar zelfs indien dit allemaal lukt zal dat niet toereikend zijn om de situatie in de Peel in Zuid-Oost Brabant en Noord Limburg onder de voorgenomen kritische waarde te brengen).
Ed Nijpels (VVD), de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in 1988, stelt dan ook in het voorwoord: “Het rapport geeft overtuigend aan dat uitstel van acties inhoudt dat te grote risico's worden genomen met het milieu. En dat kan uiteindelijk ook ten koste gaan van de economische ontwikkeling.”
———————————————————————————————————————
———————————————————————————————————————-
“Richtlijnen
voor nationale emmissieplafonds” (EU, 2001)
In 2001 werden er door de Europese Unie, nationale emissie plafonds (NEC-waarde) vastgesteld voor verschillende stoffen die bijdragen aan verzuring of die de ozonlaag aantasten. Daaronder ook stikstof in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak. Het voor Nederland vastgestelde NEC-plafond was 260 kiloton voor stikstofoxiden en 128 kiloton voor ammoniak. Deze waarden werden verplichtend opgelegd en dienden in 2010 gerealiseerd te zijn.
In vergelijking met de in “Zorgen voor morgen” noodzakelijk geachte reductie van ammoniak in 2010 (50 kiloton) is de vastgestelde NEC-waarde (128 kiloton) fors hoger. De NEC-waarde betreffen dan ook emissieniveaus die technisch haalbaar worden geacht en geen onevenredig hoge kosten met zich meebrengen. Bekend is echter dat wanneer Nederland aan deze NEC-waarde voldoet, daarmee slechts 10-30% van het areaal aan Nederlandse natuur beschermd is tegen een te hoge depositie van stikstof.
In 2005 was met alle wetgeving, maatregelen en inspanningen uiteindelijk sprake van een emissie van 155.000 ton ammoniak (-40% ten opzichte van 1985). Daarmee voldeed Nederland dus nog niet aan de in Europees verband afgesproken maximale NEC-waarde van 128.000 ton ammoniak. Een nationaal plan met daarin de maatregelen die Nederland neemt om de afgesproken emissieplafonds te gaan halen, diende eind 2006 aan de Europese Unie aangeboden te worden.
———————————————————————————————————————
Zie ook https://noord-brabant.sp.nl/dossier/stikstof-in-brabant voor meer informatie over wat de SP Statenfractie op dit gebied gedaan heeft.