h

De opkomst en ondergang (?) van de Nederlandse veehouderij

10 september 2012

De opkomst en ondergang (?) van de Nederlandse veehouderij

De kleinschalige agrarische ondernemer was jarenlang het middelpunt van de plattelandssamenleving, zowel vanuit economisch als sociaal oogpunt. Echter, de afgelopen tien jaar nam het aantal bedrijven in de Nederlandse veehouderij fors af. Welke ontwikkelingen liggen ten grondslag aan de opkomst en de stagnatie van de veehouderij? Deze vragen staan centraal in deze theoretische uiteenzetting (link). De samenvatting is hieronder te lezen.

Een sector in ontwikkeling
Tussen 1880 en 1920 ontstonden veel boerenbedrijven in Nederland. Door een verschuiving naar meer productie met minder arbeidskracht konden steeds meer bedrijven ontstaan en of groeien. Dit was het gevolg van de toenemende innovatie en mechanisering in de sector. Samen met een waardevermeerdering van dierlijke producten nam de rendabiliteit steeds verder toe en de kosten van loonarbeid en productie verschoven ten gunste van de boer (Bieleman, 2009). Vanaf de jaren dertig komt hier verandering in door de wereldwijde economische crisis, met als gevolg waardeverlies van dierlijke producten door overproductie, waardeverlies van kavelprijzen en een afname van export. Het gevolg is dat veel boeren met schulden komen te zitten, prijzen kelderen en vooral groente en fruit moet worden doorgedraaid. De overheid moet voor het eerst actief ondersteuning bieden. De landbouwcrisiswetgeving wordt opgesteld om opbrengstprijzen te ondersteunen, import te remmen en het opnieuw stimuleren van productie. Deze ‘effectieve’ stimuleringsmaatregelen van het Rijk hebben volgens het neoklassieke principe geleid tot een synergie en verwevenheid tussen de markt en de overheid. Het Europese landbouwbeleid wat in de jaren zestig is opgesteld om productie te verhogen, innovatie te stimuleren, en voedselprijzen te stabiliseren heeft samen met de gunstige geografische ligging van Nederland de sector eveneens een grote impuls en slagkracht gegeven. Nederland heeft dan inmiddels een gunstigere internationale concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland.

Schaalvergroting en transitie in de bedrijfsvoering
De boerenbedrijven in Nederland gaan zich dan ook steeds meer richten op export naar het buitenland. De toenemende welvaart na de Tweede Wereldoorlog en de stijgende koopkracht maken dat de vraag naar dierlijke producten steeds verder toeneemt. Het aanwenden van productiemiddelen en consumptie komt dan ook in een stroomversnelling. Dit heeft mede tot schaalvergroting en intensiever grondgebruik voor productie geleid en had gevolgen voor het agrarisch ondernemen. De prijzen, hoeveelheden, informatie en prikkels moeten in een steeds korter wordende periode worden verwerkt. De kosten en opbrengsten worden marginale factoren die steeds vaker van dag tot dag worden beïnvloed door diverse situaties en gebeurtenissen op de internationale economische markt. De toename van een hypothetisch nutsdenken waar de markt centraal staat, heeft tot een prijsbepaling geleid die sterk door marktpartijen is beïnvloed. Het gezinsbedrijf gericht op bestaansverwerving en traditionele kleinschalige productieprocessen en niet op winstmaximalisatie, kan steeds moeilijker meekomen in de concurrentiestrijd (Karel, 2003). Daarnaast gaat schaalvergroting hand in hand met innovatie en een toenemende kapitaalintensiviteit in de sector. Een continu proces waarbij fabrikanten van technieken als machines en effectieve inrichting voor bedrijfsstallen constant proberen de ‘best mogelijke technieken’ van dat moment te verkopen aan de boeren. Het gevolg is dat veel kleine ondernemers grote leningen moeten afsluiten om deze innovatie te kunnen bekostigen en zo mee te blijven doen aan de wedloop voor meer productie. Wie niet mee doet, moet vaak noodgedwongen stoppen.

De gevolgen van verschuivingen in machtsverhoudingen en marktgerichte regievoering
Deze ontwikkelingen hebben de boer steeds minder ruimte gegeven in het ondernemen. De afhankelijkheid van de individuele boer ten opzichte van andere actoren neemt steeds verder toe. Het neoklassieke uitgangspunt van een tegen elkaar concurrerend systeem tussen boeren om meer ruwe materialen te vervaardigen en zo de kostprijs te drukken is gestimuleerd door een neoliberale politiek waar de markt centraal staat en de coöperaties en financiële instellingen de kleine boer steeds verder onder druk zetten. Enerzijds moet de boer een zo hoog mogelijke afzet generen om dierenprijzen laag te houden, anderzijds vereist dit investeringen waaraan banken fors verdienen in de vorm van leningen.

De omschreven ontwikkelingen zijn veelal bedoeld om de totale Nederlandse agrarische sector te verstevigen, alleen zijn de machtsverhoudingen schreef gegroeid. Het vertrekpunt van de coöperatie zoals in het verleden bedoeld als belangenbehartiger van minder kapitaalkrachtige boeren (Rommes, 2009) is verschoven naar een houding waarbij de coöperaties alleen nog een economische ondersteuning bieden. Zo zijn de coöperaties zich meer gaan gedragen als multinationals. De concurrentiestrijd tussen retailers en coöperaties is vooral gericht op eigen winstmaximalisatie en komt niet ten gunste van de individuele boer. Ten faveure van de aandeelhouders, commissarissen en andere invloedrijke personen en organisaties is het doel de eigen machtspositie te behouden.

Boeren zijn door de ontwikkeling van lagere opbrengsten genoodzaakt meer te produceren waardoor schaalvergroting voor veel boeren in de huidige bedrijfsvoering een must is. Daarnaast is het productieproces gespecialiseerd. De één produceert veevoer, de ander regelt het transport, de ander mestafvoer en weer een ander de slacht. Vervolgens verdienen de retailers en de supermarkten ook nog een bedrag van de totale prijs. Dit idee van specialisatie heeft geleid tot externalisering van productieprocessen waarbij iedereen een deel verdient van de uiteindelijke prijs van het product. De boer aan het begin van deze keten ziet steeds minder terug van de inkomsten. In de tussentijd nemen de vaste kosten van de boeren steeds verder toe maar de opbrengsten nemen door deze ontwikkelingen af, deze situatie wordt ook wel de Cost-prize Squeeze genoemd. Zo berekende Wakker Dier (2011) dat de prijs van varkenskarbonade tussen 1995 en 2008 van gemiddeld €6.35 naar €5.35 zakte terwijl de prijs, rekening houdend met de inflatie, had moeten stijgen naar €8.25. De waardevermeerdering zit dan ook met name bij de brede winstmarges van de supermarkten die voornamelijk zijn scheef gegroeid door het gestunt met de prijzen.

Negatieve gevolgen van industrialisatie in de veehouderij
Daarnaast is de voedselketen geïndustrialiseerd en geglobaliseerd. Dit geeft een druk op het Nederlandse platteland waar niet alleen wordt geproduceerd om de monden in eigen land te voeden maar twee derde van de productie is bedoeld voor export. In een land waar ruimte schaars is en het buitengebied inmiddels vele eigenaren kent, nemen spanningen toe. Boeren en tuinders zoeken naar nieuwe wegen in het spanningsveld tussen de eisen van de voedselketen en die van de lokale gemeenschap aan natuur en milieu (Klijn, 2007). De schaalvergroting in de veehouderij heeft dan ook geleid tot negatieve bijeffecten als ammoniakuitstoot en -stank, mestproblematiek, antibioticagebruik, bijdrage aan het klimaatprobleem door de uitstoot van broeikasgassen, biodiversiteitproblemen, ontbossing voor veevoerproductie, landschapsaantasting, dierenwelzijnsissues en dierziektes met soms humane problemen als gevolg (Wageningen UR, 2010). Ecologisch kapitaal speelt in het marktdenken steeds minder een rol. Financieel kapitaal neemt de plaats van ecologisch kapitaal over: het vermogen om kunstmatige groeifactoren aan te kunnen kopen en te laten functioneren is doorslaggevend (Ploeg, 2004).

Het late ingrijpen door overheid en politiek bij deze negatieve effecten in de laatste 15 jaar heeft het vertrouwen van de burger in de overheid ernstig geschaad. Inmiddels neemt de maatschappelijke discussie en de roep om een halt aan verdere schaalvergroting van de veehouderij steeds verder toe. De veehouderij in Nederland lijkt tegen zijn eigen grenzen aan te lopen, waardoor wrijvingen ontstaan tussen de sociale- economische en culturele dimensies op het platteland (Frouws, 1998). De maatschappelijke druk is groot maar verandering en transitie in de veehouderij zijn tot nu toe beperkt, vanwege de financiële situatie van de boer maar ook het ontbreken van mind change en verantwoordelijkheden. Het besef van de negatieve ontwikkelingen, ontstaan in de jaren tachtig en negentig, is gering geïmplementeerd in het landbouwbeleid. Het gevolg is dat het verminderen van dieraantallen, voorkomen van dierziekten, controle en handhaving op milieu en dierenwelzijn niet of nauwelijks succesvol zijn gebleken. Dit komt mede door onvoldoende politieke daadkracht maar ook omdat schaalvoordelen en standaardproducten nog steeds het uitgangspunt zijn voor veel agrarische ondernemers, dit is ook indirect de afzet aan derden. De kwaliteitsslag ontbreekt en de daadwerkelijke toegevoegde waarde van het geleverde product is nog beperkt. Een waardetoevoeging aan een product vereist voor veel agrarische bedrijven dan ook een volledige transitie, hiervoor ontbreekt regelmatig de wil maar vaker nog de financiële middelen van de agrarische ondernemer.

Naast deze ontwikkelingen heeft de huidige economische crisis een zeer grote impact. Ten opzicht van de crisis in de jaren dertig waar de toegevoegde waarde bijna twee derde (ruim 60%) van de bruto productiewaarde opleverde is dat tegenwoordig nog maar 40%. Prijsveranderingen hebben tegenwoordig in crisistijd dan ook een steeds grotere impact op de inkomens van boeren.

Stagnatie in de Nederlandse veehouderij
Inmiddels verdwijnen acht agrarische bedrijven per dag (Landbouwleven, 2011). Dit brengt ons terug bij de centrale vraag, waarom stagnatie is opgetreden in de veehouderij. Daar liggen vijf belangrijke ontwikkelingen aan ten grondslag, namelijk: (1) Schaalvergroting in relatie tot kleine bedrijven die niet mee kunnen komen met de concurrentieslag; (2) de toename van economische afhankelijkheid van grote marktpartijen; (3) de impact van globaliseringprocessen versterkt door verslechtering van de huidige financiële situatie; (4) de hoge investeringskosten en tenslotte (5) schreef gegroeide machtsbalansen en regievoering die zijn voortgekomen uit een ongereguleerde marktwerking.
Daarnaast lijkt de Nederlandse veehouderij sector de concurrentieslag met landen als de VS en China te verliezen. Kleinschalige kwalitatief onderscheidende productie gericht op de regio i.p.v. grootschalige productie lijkt de oplossing. Echter, zo eenvoudig is het niet. Elk gebied kent zijn eigen problemen, elke bewoner zijn eigen wensen en elke ondernemer zijn eigen plan, in een wereld waar wij allemaal voedsel nodig hebben, maakt het nog complexer. Een duurzame keten en kringloop vereisen een duurzaam verdienmodel. Helaas is in de tussentijd het lot van veel kleine- en middelgrote boerenondernemingen er één van noodgedwongen stoppen.

SP-Fractiemedewerker Noord-Brabant RO, Milieu en Landbouw: Ramon Boersbroek
[ bronverwijzingen in het artikel, zie de link]

Lees hier De opkomst en stagnatie van de Nederlandse veehouderij.

U bent hier